Ze is het omhulsel van de vrouw waar ik mee getrouwd ben.
Niet dat we niet meer van elkaar houden. Ze houdt van mij, en ik? Ik doe mijn plicht als haar man.
Vandaag brengt zij de kinderen naar school, Jonas en Elise. Vlak voor ze in de auto stapt, kijkt ze hun boekentasjes na, trekt ze hun jasjes recht. Ze kan in één gebaar liefkozend over hun hoofd strelen. Ik ruim de tafel op of scheer me voor de keukenspiegel. Kinders en vrouw in het blikveld. Er is altijd dat moment, heel vluchtig. Die vertwijfeling in haar ogen. Dat staren naar een punt buiten bereik.
We herkennen het allemaal, maar het wordt nooit op tafel gegooid. Alsof ze met verlangens zit, die ze tegen niemand kan uitspreken. Niet tegen mij alleszins.
Alsof ze een verlangen heeft dat ze niet meer met mij kan delen. Ze heeft al zoveel met mij gedeeld en dat heeft tot begrip en onbegrip geleid en dat onbegrip is een kloof geworden. Heel het huwelijk leek op een gegeven moment uit geroep te bestaan. Een vuile echo die we horen, van wat ooit wat moois was.
Toen het roepen wegebte, was er slechts schuim op onze lippen. We hijgen na. Nog steeds kan ik even intens naar haar kijken. Nog steeds vlijt ze zich ‘s maandagsavonds tegen me als we naar het nieuws kijken, wanneer Elise tennissen is en Jonas naar de basket. Als elk koppel hebben we hoogtes en laagtes gekend. We horen samen en iets vreet.
Dag, zegt ze ‘s ochtends. Soms haast onhoorbaar. Soms uit gewoonte, of als een radio die aanspringt. Vandaag fluisterde ze het haast. De deur klikt in het slot en ik sta in een lege keuken, een leeg huis. Haast elke voormiddag werk ik van thuis uit. De dag, die ze zegt, is vlakker geworden. De dag is ook vlakker als ze weg zijn. Een afdruk in één kleur van onze thuis.
Is het scherm waar onze gezinsfoto op staat te vaak gevallen?
We houden van elkaar, we hebben kinderen en wat zou ik zonder haar. Die bedenkingen die veel reactie ontlokken als ze hardop worden gezegd, die in allerlei richtingen worden getrokken en geduwd en daarom nu verzwegen worden. Zodoende. Het geven om elkaar is nu wij, de omgeving die we voor elkaar geworden zijn geworden. Het knuffelen is voorbehouden aan de kinders en het liefhebben is weer sex geworden. Onze lichamen kennen elkaar en daar houdt het op.
Ook al gaat het beter nu. Het schreeuwen is gestopt, het babbelen nog niet weergekeerd. We zijn er nog steeds, hier. De kinderen zijn nog altijd de onze en de thuis voelt niet als een of ander co-housingproject. Zij zorgen voor dynamiek, wij voor zekerheid en ze hebben nu net de leeftijd bereikt dat we hun niet meer als zwembadredder in het oog moeten houden.
Misschien ben ik net zozeer een omhulsel, bedenk ik me als ik de trap van het herenhuis oploop. Alsof iets in me een zwart gat heeft geslagen dat alle materie van mijn zijn opgeslorpt heeft. De keer dat mijn schoonmoeder stierf of dat laatste jaar van de verbouwing. Iets wat ooit een 2-jarig plan was dat meer sequels en spin-offs dan Star Wars kreeg. Er zijn zo momenten die ik kan aanstippen. Het ongeluk van Elise, waar ik onbereikbaar was. Ik was op zakenreis. Nee, ik weet wat je denkt, dit is geen uitvlucht. Ik zat in een vergadering die ons een jaarinkomen kopzorgen zou besparen. Haar zoektocht naar nieuw werk en mijn omgang daarmee. Alsof mijn omhulsel altijd op het verkeerde tijdstip of moment stond, toen we beiden dag in dag uit thuis waren.
Haar omhulsel is een marionet geworden, met een marionettenspeler die steeds behendiger en steeds dieper, verder naar achter verscholen zit. Een parallelle wereld waar we beiden in gevangen zitten. Ik probeer nog steeds. Een nieuw hoofdstuk beginnen. Met haar. Iets hervinden wat ooit gevonden was. Speciaal bevonden was.
Ze heeft kerstversiering aangebracht in mijn kantoor. Het doet me glimlachen. Gisterenavond, nadat de kinderen naar bed waren en ik nog stond af te wassen. Een verrassing. Een attentie, iets wat ze neuriënd doet, ik kan het me zo voorstellen.
Ik zet de computer aan. Het scherm licht op.
Waar is de tijd dat ze ‘s ochtends nog sluiks ‘dag’ in mijn oor wierp, voor er in te bijten en de keukentafel wat anders, haast een bed werd? Misschien moet ik maar eens beginnen ‘hallo’ te fluisteren, als we onze lijven in een omhelzing duwen, wanneer de werkdag is gedaan.
Jee Kast
Leave a Reply